Nachtzee
Roerloos staat hij in het zand.
De zee, oneindig zwart, gromt onder de hemel die de nacht nog in zich draagt. Het nerveuze licht van een zaklamp schiet over het water, legt witte kopjes in de zwartheid bloot - wit dat meteen weer wordt bedolven, gegrepen, opgeslokt.
Kou kruipt onder zijn dunne kleren. Hij rilt.
Twee mannen houden de lege boot in bedwang. Glimmend rubber dat op de golven deint, aan armen trekt, aan touwen, dat weg wil van het wachten, weg wil van de twijfel.
Een van de mannen roept dat ze mogen komen. Mensen lopen het water in. Niemand praat, behalve de zee.
Zijn vrouw pakt zijn hand vast, knijpt heel even. Achter hen kleurt de horizon langzaam oranje.